Het hart.
Mijn perfecte cilinders zijn glad als ijs.
Een flinterdun laagje olie is alles dat mij scheidt van de razende zuigers.
Schoongeschraapt, gladgestreken, miljoenen malen.
Snel, sneller, maar nooit langzaam.
Hoe groot ook het geweld, mijn wanden zijn van het beste staal en laten niets van de tomeloze energie ontsnappen.
Hoe sneller, hoe heter, hoe harder ik mij laaf aan de koude luchtstroom langs mijn ribben.
Alles is beweging en zo lang ik beweeg, snelt de wereld vooruit en brengt de suizende lucht de verkoeling die ik nodig heb.
Ik glim als geen ander, maar niemand die mij ziet.
Mijn schoonheid is verscholen, diep van binnen, in het hart, waar vuur wordt omgesmeed tot tomeloze vaart.
Ik omarm in een stalen greep, aan mij ontsnapt niets.
Maar alles is eindig en mijn energie ligt hier.
Ik stel mijn glans te toon aan een ieder die het zien wil.
Geen geweld meer, geen spel van vuur en vaart, maar binnenstebuiten gekeerd, koud en bewegingsloos.
Mijn staal gegroefd, mijn vaste greep steeds losser en losser.
Langzaam rukt de olie op.
Smeert nog, ja, maar verbrandt evengoed.
Langzaam verloor ik mijn stalen grip.
En laat nu alles los.
Open, voor iedereen.
Ik verloor mijn grip, maar nooit mijn glans.
Bron:
1 op 1 overgenomen uit Promotor nr. 5